Werknemers kunnen eerder stoppen door een RVU-regeling, verlofsparen of hun pensioen eerder opnemen. Minder werken of eenmalig pensioenbedrag opnemen biedt flexibiliteit. Financiële planning is cruciaal, evenals advies over belastinggevolgen, pensioenhoogte en afspraken in CAO’s of arbeidsovereenkomsten.
Werknemers kunnen de wens hebben om eerder dan de AOW-leeftijd te stoppen met werken, zeker nu de AOW-leeftijd is verhoogd. Het kan gaan om de wens meer vrije tijd te genieten, maar het kan ook zijn dat het werk als lichamelijk te zwaar wordt ervaren bij een oudere leeftijd.
Aan het eerder stoppen met werken hangt echter wel een prijskaartje. Regelingen die het voorheen goed mogelijk maakten om eerder uit te treden, gelden niet meer of zijn fiscaal zo onaantrekkelijk geworden dat het gewoonweg niet (goed) haalbaar meer is. We hebben het dan over onder meer de VUT, prepensioen of bijvoorbeeld het 40-deelnemingsjarenpensioen.
Mogelijkheden
Voorgaande wil niet zeggen dat het niet mogelijk is om eerder te stoppen, want een ieder kan natuurlijk besluiten om te stoppen met werken op welk moment hij of zij dat wenst, doch er dient wel gekeken te worden naar de financiële mogelijkheden. Sinds kort maakt bijvoorbeeld de RVU regeling het eerder stoppen weer iets makkelijker omdat er een (tijdelijke) versoepeling geldt. Hieronder wordt daar nader op ingegaan. Andere mogelijkheden zijn om het pensioen eerder te laten uitkeren, verlofsparen voor pensioen of het zelf bekostigen.
Regeling vervroegde uittreding (RVU-regeling)
Een Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) is een regeling die als doel heeft om te voorzien in een uitkering of verstrekking ter overbrugging van de tijd tot de pensioeningangsdatum of de AOW. Indien een regeling kwalificeert als RVU, is de werkgever over deze bijdrage een zogeheten pseudo-eindheffing verschuldigd van 52%. Simpeler gezegd: Een werkgever die een oudere werknemer een vergoeding geeft om deze vervroegd te laten uittreden kan te maken krijgen met een boete van 52 %. De werkgever moet dan naast de inhoudingen op de vergoeding aan de werknemer een aanvullende heffing aan de belastdienst uitbetalen.
De RVU-heffing is tijdelijk versoepeld in de periode 2021 tot en met 2025. Voor zover de RVU ziet op uitkeringen aan werknemers die ten hoogste 36 maanden jonger zijn dan de voor hen geldende AOW-leeftijd, is de werkgever geen 52% RVU-heffing verschuldigd over het deel van de regeling dat een zogeheten drempelvrijstelling niet te boven gaat. De hoogte van de RVU-drempelvrijstelling is gekoppeld aan de netto-AOW en wordt in de jaren 2021 tot en met 2025 jaarlijks herzien zodat het blijft aansluiten bij de netto-AOW.
De drempel in 2023 is een bedrag van € 2.037,00 per maand vermenigvuldigd met het aantal maanden tot aan het moment dat de AOW-uitkering ingaat (maximaal 36 maanden).
De RVU-regeling geldt niet in geval van een reorganisatie waarbij de functie van de werknemer volgens de regels van het UWV vervalt, ontslag door aantoonbaar disfunctioneren van de werknemer of onverenigbaarheid van karakter met de leidinggevende, bij langdurig ziekteverzuim of anderszins niet-leeftijd gerelateerde kwesties.
Eerder laten uitkeren pensioen
Een medewerker zou ervoor kunnen kiezen om zijn opgebouwde pensioen eerder in te laten gaan door dat verzoek neer te leggen bij de pensioenuitvoerder. Het opgebouwde pensioen wordt dan eerder en over meer jaren uitgekeerd. De hoogte zal daarmee lager uitvallen omdat er niet alleen over meer jaren moet worden uitgekeerd maar ook de opbouw eerder stopt. Bovendien betaal je nog niet minder belasting over het uitgekeerde bedrag, want het lagere belastingtarief geldt pas bij AOW-leeftijd. Ten slotte kan ook het eerder stoppen met werken gevolgen hebben voor het nabestaandenpensioen. De medewerker dient zich dus goed te laten adviseren.
Verlofsparen voor pensioen
Om werknemers meer mogelijkheden te bieden eerder te stoppen met werken of tussentijds meer verlof op te nemen, wordt het aantal weken belastingvrij verlofsparen verdubbeld van 50 naar 100 weken.
Boven het wettelijke verlof, kan een medewerker ook bovenwettelijk verlof sparen. De Belastingdienst stelt als voorwaarde dat er niet meer dan 50 weken bovenwettelijk verlof gespaard mag worden. Wordt er meer gespaard, dan volgt belastingheffing. Sinds 1-1-2021 is het echter mogelijk om 100 weken bovenwettelijk verlof te sparen. Dit zal in een arbeidsvoorwaardenregeling of CAO opgenomen moeten zijn of individueel met de werkgever zijn afgesproken, waarbij wordt afgesproken dat het gespaarde verlof niet vervalt. Verlof zou bijvoorbeeld ook met overwerk, ploegentoeslag of een andere toeslag voor zwaar werk kunnen worden opgebouwd.
Er kan fiscaal gezien dus 100 weken verlof worden gespaard. Dat zou kunnen betekenen dat medewerker ongeveer twee jaar eerder met pensioen zou kunnen met behoud van salaris uit het gespaarde verlof.
Belangrijk is wel dat er een risico is dat een medewerker zijn gespaarde verlof kwijtraakt bij faillissement van de werkgever.
Afspraken maken over eerder stoppen in arbeidsovereenkomst of CAO
De vakbonden kunnen met werkgevers een collectieve afspraak maken over eerder stoppen met werken voor werknemers in een bepaalde functie- of leeftijdsgroep. In een aantal cao’s is hierover al een afspraak gemaakt. Wanneer dit niet geregeld is, kan er wel een individuele afspraak gemaakt worden tussen werkgever en medewerker over eerder stoppen met werken.Voor werknemers met lichamelijk zware beroepen zou dit bijvoorbeeld een mogelijkheid bieden om eerder te kunnen stoppen. Een medewerker heeft hier echter geen recht op, dus de werkgever is ook niet verplicht om een dergelijk voorstel te doen.
Zelf financieel overbruggen
Medewerker kan ervoor kiezen om te tijd tot zijn pensioen te overbruggen met eigen geld. Gedacht kan worden aan spaargeld, geld uit lijfrente of beleggingen. Het kan zijn dat de hypotheekrenteaftrek vervalt omdat er geen inkomen meer is. Er zal derhalve bekeken moeten worden wat precies de financiële gevolgen zullen zijn van deze keuze. Het zou wellicht veiliger kunnen zijn om nog wel deels te werken en pensioen te blijven opbouwen tot de AOW-leeftijd.
Minder werken tot pensioen
Medewerker zou kunnen aangeven dat hij in de laatste jaren voor zijn pensioen minder gaat werken of dat degene op andere wijze een stap terug doet, bijvoorbeeld door een minder belastende functie te gaan vervullen. Partijen zijn vrij om dergelijke afspraken met elkaar te maken.
Het is fiscaal toegestaan dat een medewerker die minder gaat werken, toch pensioen op blijft bouwen alsof hij nog volledig werkt (of nog op het oude niveau werkt). In meerdere CAO’s of arbeidsvoorwaardenregelingen is bijvoorbeeld de 80-90-100 regeling opgenomen (of varianten daarop). Dan gaat een werknemer in de periode voor de pensioendatum 80% werken, krijgt 90% betaald en blijft 100% pensioen opbouwen.
Regeling Bedrag ineens (1 januari 2024)
De regeling Bedrag Ineens is onderdeel van de Wet Bedrag ineens, RVU en verlofsparen. Die laatste twee onderdelen zijn hierboven besproken en zijn reeds van toepassing. Het onderdeel van de wet Bedrag Ineens gaat waarschijnlijk op 1 januari 2024 in.
Het voorstel maakt het mogelijk om tot maximaal 10% van de waarde van het pensioen (ook netto pensioen) en lijfrente ineens op te nemen. Dit kan op het moment dat het pensioen ingaat (pensioendatum), ook bij deeltijd of uiterlijk op 1 februari van het jaar volgend op de AOW-datum van medewerker.
Het zal ook mogelijk worden om minder dan 10% op te nemen, maar het pensioenbedrag of de lijfrente mag door de eenmalige opname niet onder de afkoopgrens klein pensioen (in 2023: € 594,89 per jaar) of kleine lijfrente (2023: € 4.898,-) komen. En als het partnerpensioen lager wordt, moet ook de partner ermee instemmen.
Met dit bedrag kan bijvoorbeeld een eenmalige hoge uitgave worden gefinancierd, zoals het afbetalen hypotheek, studie kinderen of reis.
Verder zoeken
Deze pagina is onderdeel van hoofdstuk 4 over de arbeidsvoorwaarden. Oftewel de tegenprestatie waarvoor werknemers bij een werkgever werken op grond van de arbeidsovereenkomst. U vindt in dit deel informatie over: