Titel
Korte inleiding
Tijdens de verzoekprocedure kunnen zich meerdere bijzonderheden voordoen, die hieronder nader worden uitgewerkt.
Tegenverzoek
In het verweerschrift kan een tegenverzoek ingediend worden (282 Rv). Een tegenverzoek in reactie op het verzoekschrift zal enkel tot een gelijke vergoeding leiden als de situatie niet is gewijzigd en de werkgever ernstig verwijtbaar is geweest. Vergelijk voorheen de uitspraken van de kantonrechters: Ktr. Utrecht 22 december 1994, JAR 1995/55, Ktr. ’s-Gravenhage 29 april 2003, JAR 2003/133 en Ktr. Apeld49oorn 8 september 2009, JAR 2009/276. Dat is dus anders als een werkgever na indiening van het verzoek geloofwaardig aangeeft toch verder te willen en/of wanneer de werknemer eerder in het verweer het standpunt innam om verder te kunnen: Ktr. Enschede, 10 maart 2006, RAR 2006/64, zie ook Ktr. Leeuwarden 27 juni 2006, RAR 2006/130, Ktr. Groningen 24 september 2009, LJN BK 1278, Ktr. Amersfoort 27 februari 2004, JAR 2004/73 en Ktr. Enschede 10 maart 2006, PG 2006/59. Een werknemer krijgt de gelegenheid het verzoek in te trekken als niet de verzochte vergoeding wordt toegekend (artikel 7:686a lid 7).
Een tegenverzoek kan voor zover vereist ingediend worden, namelijk voor het geval de tegenpartij het verzoek intrekt: Hof ’s-Hertogenbosch 1 februari 2006, JAR 2006/81. Het tegenverzoek mag ook tijdens de zitting voorgelegd worden, op voorwaarde dat de wederpartij daarop voldoende heeft mogen reageren: Hof Leeuwarden 12 juni 2002, JAR 2002/164. Niet iedere rechter staat dat laatste evenwel toe: Ktr. Eindhoven 15 juni 2005, JAR 2005/186.
Ontbinding op grond van artikel 7:671b kan alleen bij verzoekschrift, dus niet in reconventie gevraagd worden in een dagvaardingsprocedure: HR 13 mei 1988, NJ 1989/72. Ontbinding wegens wanprestatie op grond van artikel 7:686 BW is dan wel mogelijk (zie hieronder bij hoofdstuk 6).
Pro-forma
Een formele ontbinding behoort nog steeds tot de mogelijkheden, bijvoorbeeld tijdens ziekte omdat verschil van inzicht geen verband houdt met het opzegverbod: Rechtbank Rotterdam: ECLI:NL:RBROT:2015:5563. Wel dient er op toegezien te worden dat de ontbindingsgrond valt binnen artikel 7:669 lid 3 c t/m h BW, oftewel dat de kantonrechter op die grond mag beslissen. Een pro-forma verzoek op grond van economische gronden zal een kantonrechter afwijzen, aangezien dat eerst kan als het UWV toestemming voor ontslag heeft afgewezen of als het gaat om een tijdelijk contract dat niet tussentijds kan worden opgezegd: Rechtbank Amsterdam, 10 augustus 2015: RBAMS:2015:5256.
Een verzoek tot ontbinding kan er ook in gelegen zijn dat partijen het dienstverband willen eindigen, om daarop een tijdelijk dienstverband aan te gaan dat van rechtswege eindigt: Ktr. Utrecht 30 september 2005, JAR 2005/16. Dat hoeft niet langer bij pensioen, aangezien na de opzegging in verband met pensioen een nieuwe keten aangegaan mag worden.
Het is mogelijk dat er na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst en de pro-forma-ontbinding nieuwe informatie boven tafel komt, bijvoorbeeld dat er toch geen redenen zijn voor ontslag. Dan kan het in strijd met het goed werkgeverschap komen als de werkgever de werknemer aan de pro-forma ontbindingsuitspraak houdt. Omdat het dienstverband wel is geëindigd, kan de werknemer dan enkel nog een schadevergoeding vorderen: Ktr. Haarlem 3 juli 2007, LJN BA8783 en Ktr. Haarlem 9 februari 2011, LJN BP7572.
Regeling op de gang
Indien partijen op de gang bij de rechtbank een regeling sluiten met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dan kan dit in een vaststellingsovereenkomst worden neergelegd. Na 1 juli 2015 geldt dat een werknemer een bedenktijd van 14 dagen heeft om op een vaststellingsovereenkomst terug te komen (art 7:670b BW). Dat geldt vermoedelijk ook voor een vaststellingsovereenkomst die partijen bij de rechter afspreken, ook als deze in een proces-verbaal is vastgelegd. Dan zou kunnen betekenen dat de zaak meer dan 14 dagen wordt aangehouden, voordat deze kan worden ingetrokken.
Het is mogelijk de rechter te vragen de arbeidsovereenkomst op een bepaalde datum te ontbinden. Alsdan wordt de arbeidsovereenkomst beëindigd door de ontbinding en niet door een vaststellingsovereenkomst, zodat voor die vaststellingsovereenkomst geen bedenktijd geldt. In deze vaststellingsovereenkomst worden namelijk alleen nog “de losse eindjes” ofwel nadere afspraken vastgelegd met betrekking tot de verdere afwikkeling van het dienstverband, maar deze hebben dan geen betrekking op de beëindiging zelf van de arbeidsovereenkomst. De wetsgeschiedenis van toelichting geeft hierover aan dat voor deze vaststellingsovereenkomst geldt dat er geen bedenktijd van toepassing is omdat die overeenkomst wordt gesloten naast de ontbinding en daarom niet wordt gezien als een overeenkomst die het dienstverband beëindigt. Het is immers de kantonrechter die de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden (Memorie van toelichting, artikelsgewijs (ontvangen 29 nov 2013) en Kamerstukken II 2013/14,33818 3.p. 103). Tegen de ontbinding door de kantonrechter kan hoger beroep ingesteld worden, welke mogelijk in de daarnaast te sluiten vaststellingsovereenkomst vermoedelijk kan worden uitgesloten.
Kantonrechters gaan nogal wisselend om met het vastleggen van vergoedingen die partijen in overleg hebben afgesproken. Hoewel deze vergoedingen natuurlijk in een vaststellingsovereenkomst opgenomen kunnen worden, zijn er ook verzoeken aan kantonrechters om in de ontbindingsuitspraak een billijke vergoeding toe te kennen met inbegrip van de transitievergoeding, een vergoeding voor outplacement toe te kennen of een vergoeding zonder dat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid of recht bestaat op een transitievergoeding. Dit verzoek kan afgewezen worden of anders dat hij “verstaat” of “heeft begrepen” dat “de werkgever bereid is tot” Rechtbank Rotterdam: ECLI:NL:RBROT:2015:5575. Zie ook Rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2015:5563, die een pro-forma verzoek kreeg wegens verschil van inzicht, waarbij deze stelt dat gelet op de inhoud van het verzoek en verweer ziekte en daarmee het opzegverbod niet speelt, maar toekenning van een billijke vergoeding is slechts mogelijk bij ernstig verwijtbaar handelen dat niet is gebleken, zodat vergoeding niet toegekend kan worden. In dictum van de uitspraak wordt opgenomen dat werkgever bereid is de vergoeding te betalen. Verzoeken om tegen een latere datum te ontbinden zijn toegekend: Rechtbank Overijssel: ECLI:NL:RBOVE:2015:3897).
Misbruik van recht
Een ontbinding kort voor het einde van een tijdelijke contract, loopt een risico om afgewezen te worden: Ktr. Leiden 24 maart 2010, JAR 2010/115, Rb. Amsterdam 15 november 1989, PG 1990/3190 en Ktr. Utrecht 1 juni 1990, Pg 1990/3279.
Een ontbinding kort voor het afgesproken einde in een vaststellingsovereenkomst is ook mogelijk: Rb. Amsterdam 27 mei 1992, JAR 1992/32. Dat laatste is natuurlijk interessant als in de vaststellingsovereenkomst bedongen is dat de beëindigingsvergoeding wordt betaald als de arbeidsovereenkomst op de beëindigingsdatum tot een einde komt. Naast ontslag op staande voet kan ook ontbinding wegens ernstige verwijtbaarheid tot een snel en voortijdig einde aan de arbeidsovereenkomst leiden (artikel 7:681b lid 8 BW). De bedongen beëindigingsvergoeding hoeft dan niet betaald te worden, omdat de arbeidsovereenkomst niet op de in de vaststellingsovereenkomst bedongen beëindigingsdatum eindigt.
Gaat het om een vergoeding die staat in een ontbindingsbeschikking die (onvoorwaardelijk) is uitgesproken, dan blijft de vergoeding verschuldigd, zelfs wanneer na de beschikking en voor de ontbindingsdatum de overeenkomst wordt opgezegd of de werknemer overlijdt: Ktr. Delft 22 december 2009, LNJ BM7555: Hof ’s-Gravenhage 8 januari 1998, NJ 1998/786 en Rb. Zutphen 20 maart 2007, RAR 2007/155. De wederpartij kan dan nog wel op staande voet opzeggen en in hoger beroep gaan tegen de ontbindingsbeschikking en daarin de bijkomende omstandigheden laten meewegen.
Omdat de opzegtermijn en de vergoedingen in een UWV-procedure en ontbindingsprocedure gelijk worden getrokken, is niet langer opportuun om na de start van de UWV-procedure door de werkgever, een werknemer een ontbindingsprocedure te laten starten. Daarin speelt mee dat de werknemer op grond van 7:671b lid 8 en 9 niet een sneller ontbinding kan vragen. Het is afwachten of er toch ruimte ontstaat voor de werknemer om de overeenkomst sneller te laten eindigen wegens gewichtige redenen in lijn met het arrest Van Hooff/Elektra, HR 11 december 2009, JAR 2010/97 (zie ook Ktr. Zwolle 4 januari 2010, BK9210 en Ktr. Breda 4 januari 2010, BK8267). Wat wel een afweging kan zijn om na de start van de UWV-procedure door de werkgever wegens economisch gronden, zelf als werknemer op andere redenen ontbinding te vragen, waarmee op niet neutrale gronden een vergoeding naar billijkheid wordt gevraagd stellende dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Andere bijzonderheden
Het is niet mogelijk om met terugwerkende kracht te ontbinden: HR 26 mei 1966, NJ 1966/345. Ontbinding op een latere termijn dan de opzegtermijn voorschrift, kan in strijd zijn met de ontbindingsvoorschriften in artikel 7:671b lid 8 en 9 BW.
Na afwijzing van het verzoek kan er, als zich nieuwe relevante feiten (bewijzen) voordoen die niet eerder naar voren gebracht konden worden, een tweede procedure gestart worden. Dat kan bijvoorbeeld spelen als verzoek is afgewezen om redenen die zich later niet meer voordoen, waaronder ziekte. Dan zal normaal een andere rechter over de ontbinding beslissen: Ktr. Utrecht 14 april 2008, JAR 2008/137 en Ktr. Utrecht 3 juni 2010, LJN BM6747
Deze informatie is voor cursisten die bij ons een opleiding arbeidsrecht volgen.
AN-i is volledig gespecialiseerd in het arbeidsrecht. Wij verzorgen de website Arbeidsrechter.nl en onze specialisten procederen voor rechtbanken. Vanuit deze expertise bieden wij op meerdere niveaus opleidingen en cursusdagen aan. Van de beginnende personeelsmedewerker tot en met een gespecialiseerde advocaat volgen bij ons scholing.
Inmiddels_hebben wij voor vele opdrachtgevers opleidingen verzorgd:
Werkgevers: o.a. ING, KPN, CZ, GGD, IKEA, Keerpunt, LogicaCMG, Nationale Nederlanden, Parnassia, Rabobank, RIAGG, Sociale Verzekeringsbank en het UWV.
Advocatenkantoren: o.a. Boekel de Nerée, Van Diepen Van der Kroef, Labee, Boels Zanders, Cleerdin Hamer, Houthoff Buruma, Damsté, Schouten en Lagro.
Ons instituut is geregistreerd in het CRKBO en is bovendien geaccrediteerd door: MZ, RB, MfN (voorheen NMI), de Nederlandse Orde van advocaten en NIRPA.